De geschiedenis van de horloges begon in het Europa van de 16e eeuw, waar de horloges zich ontwikkelden van draagbare veerklokken, die voor het eerst verschenen in de 15e eeuw. Het horloge dat zich vanaf de 16e eeuw tot het midden van de 20e eeuw ontwikkelde, was een mechanisch apparaat, aangedreven door het opwinden van een drijfveer die de wijzers draaide en vervolgens bewoog, en de tijd bewaarde met een draaiend balanswiel. De uitvinding van het kwartshorloge in de jaren 1960, die liep op elektriciteit en hield de tijd met een trillende kwartskristal, bleek een radicaal vertrek voor de industrie. In de jaren tachtig namen kwartshorloges de markt over van mechanische horloges, een evenement dat de “kwartscrisis” wordt genoemd. Hoewel mechanische horloges nog steeds aan de bovenkant van de markt verkopen, heeft de overgrote meerderheid van de horloges nu quartz uurwerken. Een verslag van de oorsprong van het woord “horloge” is dat het afkomstig is van het Oud-Engelse woord woecce, wat “watchman” betekende, omdat het werd gebruikt door stadswatchers om hun verschuivingen bij te houden. Een ander zegt dat de term afkomstig is van 17e eeuwse zeelieden, die de nieuwe mechanismen gebruikten om de lengte van hun scheepshorloges te timen (ploegendiensten). Een vroege wacht van rond 1505 door Peter Henlein Een pomanderhorloge uit 1530 behoorde ooit toe aan Philip Melanchthon en staat nu in het Walters Art Museum in Baltimore. Peter Hele, nog een jongeman, werkt met mode die zelfs de meest geleerde wiskundigen bewonderen. Hij vormt veelwielige klokken uit kleine stukjes ijzer, die veertig uur lang zonder gewichten lopen en luiden, of ze nu aan de borst of in een handtas worden gedragen. Andere Duitse uurwerkmakers maakten in deze periode echter miniatuuruurwerken, en er is geen bewijs dat Henlein de eerste was. Deze ‘uurwerken’ werden aan kleding vastgemaakt of aan een ketting om de hals gedragen. Het waren zware trommelvormige cilindrische messing doosjes met een diameter van enkele centimeters, gegraveerd en versierd. Ze hadden slechts een uurwijzer. Het gezicht was niet bedekt met glas, maar had meestal een scharnierend messing deksel, vaak decoratief doorboord met grillwerk zodat de tijd kon worden afgelezen zonder te openen. Het uurwerk was gemaakt van ijzer of staal en werd met taps toelopende pennen en wiggen bij elkaar gehouden, totdat na 1550 de schroeven in gebruik werden genomen. Veel van de bewegingen bevatten slag- of alarmmechanismen. Ze moesten meestal twee keer per dag worden opgewonden. De vorm ontwikkelde zich later tot een ronde vorm; deze werden later Neurenbergse eieren genoemd. Nog later in de eeuw was er een trend naar ongewoon gevormde horloges, en werden er klokhorloges in de vorm van boeken, dieren, vruchten, sterren, bloemen, insecten, kruizen en zelfs schedels (doodshoofdhorloges) gemaakt. Deze vroege uurwerken werden niet gedragen om de tijd aan te geven. De nauwkeurigheid van hun berm- en bladwerk was zo slecht, met fouten van misschien wel enkele uren per dag, dat ze praktisch nutteloos waren. Ze werden gemaakt als juwelen en nieuwigheden voor de adel, gewaardeerd om hun fijne versiering, ongewone vorm of intrigerend mechanisme, en de nauwkeurige tijdregistratie was van zeer ondergeschikt belang. Zakhorloge Het tijdmechanisme van deze vroege zakhorloges was hetzelfde als dat van de in de 13e eeuw uitgevonden klokken; de bermontsnapping die een bladerdek, een haltervormig staafje met gewichten aan de uiteinden, liet heen en weer slingeren. De drijfveer introduceerde echter een foutbron die niet aanwezig was in de gewichtaangedreven klokken. De kracht van een veer is niet |
https://www.quickjewels.nl/horloges/seiko/dames |